Openingen Ontwerpen door Peter Westenberg (NL/EN)

(TRANSLATED VERSION BELLOW)

“Openingen Ontwerpen” is een artikel geschreven naar aanleiding van twee projecten die gelijktijdig plaatsvonden in en rond KASK. De cursus ‘Open Design Course for refugees and asylum seekers’ en de tentoonstelling ‘Plus Ultra’ van de kunstenaar Daniël Andújar. “Openingen ontwerpen” analiseert hoe zij zich elk op een eigen wijze kritisch opstellen ten aanzien van de institutionele omgeving waarbinnen ze opereren.

Eind 2018 vonden er gelijktijdig twee projecten plaats in en rond KIOSK, de tentoonstellingsruimte binnen de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK) in Gent: de cursus ‘Open Design Course for refugees and asylum seekers’ en de tentoonstelling Plus Ultra van de kunstenaar Daniël Andújar. Beiden stelden zich kritisch op ten aanzien van de institutionele omgeving waarbinnen ze opereerden.

Een instituut voor kunstonderwijs zoals het KASK schept ruimte voor vernieuwend, ephemeer en experimenteel werk. Door haar eigen bestaanszekerheid te garanderen biedt een instituut een stabiele omgeving waarbinnen artistieke praktijken kunnen uitgroeien. Praktijken die soms antiestablishment zijn, praktijken die zich tegen de gevestigde orde keren, zoals de orde van de instituten waarbinnen ze zich ontwikkelden. Creatieve praktijken hebben een rol te spelen in het dichterbij brengen van de condities waarin we zouden willen leven en werken. Een manier om dat te doen is door “ruimtes te maken voor reclamatie, toe-eigening, en confrontatie, waar spanningen en fricties op een interessante manier kunnen opspelen en kunnen dienen als vertrekpunt voor nieuwe scenario’s.” Als kunstenaars en designers moeten we “weten wat we niet weten, af-leren om te leren, en her-leren met anderen.”1 Het scheppen van nieuwe verbeeldingsvormen is een disruptief proces en een pedagogisch traject moet daarvoor open staan. Ze kan dat doen door in haar organisatiemodel openingen te ontwerpen die doorgangen bieden naar andere werelden, doorgangen die nieuwe perspectieven openen.

Een opening kan bijvoorbeeld ontstaan uit een onvoorziene opportuniteit die zich plots aandient, die vraagt om de juiste actie op het juiste moment. De prachtterm ‘opportunisme’ wijst op het omarmen, het aangrijpen van dat wat opportuun is, dat wat eigen en gepast is voor een situatie. Het wijst op “de betekenis van die specifieke concrete situatie, vergezeld van het aureool van wat mogelijk kan gaan worden”2. De gelijktijdigheid van de Open Design Course en de tentoonstelling Plus Ultra bood een luister-opportuniteit die ik aangreep. Aan de hand van de twee projecten denkt dit stuk mee over hoe een onderwijsinstituut beter kan worden in het detecteren, oprekken en ontwerpen van openingen.

Laat me de projecten eerst kort voorstellen, te beginnen bij de tentoonstelling Plus Ultra. Daniel Andújar installeert in de expositieruimte van KIOSK meerdere werken die gaan over de representatie van macht. Ze zijn uiteenlopend van karakter en brengen nieuwe perspectieven op het fenomeen geschiedsschrijving. Een centrale spil in de tentoonstelling is toegekend aan de figuur van Karel de Vijfde, oftewel Keizer Karel; de Karel die in Gent werd geboren en in de zestiende eeuw heerser van het Spaanse rijk werd. Op een sokkel, midden in de ruimte van KIOSK staat een beeld van zijn paard. Een andere centrale rol wordt gespeeld door De Internationale: het socialistisch strijdlied bij uitstek, en haar Gentse componist Pierre de Geyter. Andújar schuift de stad Gent naar voren als historisch speelveld. De tentoonstelling analyseert, reconstrueert en deformeert met digitale, performatieve en sculpturale middelen.3

Het tweede project is de ‘Open Design Course for Refugees and Asylumseekers’. Het belangrijkste deel van dit project bestond uit een praktische acht weken durende cursus voor een groep deelnemers met een asielzoekers-achtergrond. “Gebaseerd op de vrije uitwisseling van informatie, genetwerkte samenwerking, en peer- leermodellen biedt de cursus een omgeving waarin Open Design als een cultureel technologische artistieke praktijk centraal staat.” 4 Het ‘input’ deel van het curriculum bestond eruit dat studenten kennis maakten met meerdere open-source softwares en designpraktijken. Tijdens het ‘output’ deel werkten de deelnemers aan hun eigen projecten. De cursus werd afgesloten met een tentoonstelling in KIOSK. De deelnemers aan de cursus zijn hoger opgeleid, maar hebben niet allemaal de benodigde papieren om aan een hogeschool te kunnen studeren. De cursus biedt hen plek en curriculum, maar geen officieel diploma. Deelnemers komen uit conflictgebieden zoals Syrië, Irak, Ethiopië en Gaza. De lesgevers zijn KASK docenten, externe kunstenaars, vormgevers en voormalige cursisten.

Ik probeerde te luisteren naar de dialoog tussen beide projecten. Wat ik hoorde werd gekleurd door mijn persoonlijk cultureel gehoorapparaat. Dat is geconfigureerd door meerdere factoren. Ten eerste door mijn interesse als beeldend kunstenaar in openbare verbeeldingsruimte, tussentaal en informele communicatie. Ten tweede luisterde ik via mijn werk met Constant, een Vereniging voor Kunst en Media actief op het snijvlak van technologie en kunst. Vanuit een copyleft, Free/Libre Open Source Software (F/LOSS) en feministisch perspectief organiseert Constant collectief artistiek onderzoek en experimentele leersituaties. Voor en met kunstenaars die zich interesseren in het demystificeren van technologie, software, algoritmes.5 En een derde luisterfilter was mijn betrokkenheid als docent bij de richting Autonome Vormgeving aan het KASK, waar studenten geëngageerde resonanties ontwerpen die over sectorgrenzen heen hun weerklank vinden.

Voor dit stuk neem ik drie spanningsvelden als vertrekpunt. Eén: De spanning tussen werkelijkheid en verbeelding. Twee: het veld tussen openheid, vrijheid, code en regelgeving. Drie: het gebied tussen structuur en deelname. Onderstaande hoofdstukjes stellen elk één van die spanningsvelden centraal. De hoofdstukjes zijn contactzones waarin elementen uit beide projecten samenkomen met een aantal associaties, voorbeelden en citaten, telkens op zoeken naar voorstellen voor mogelijke openingen.

Werkelijkheid verbeelden

De twee projecten hebben elk een eigen disciplinaire positionering. Daarmee verschillen de werkelijkheden waarvan ze deel uitmaken en de manier waarop ze met verbeelding omgaan. De Open Design Course verhoudt zich tot Open Design; een actuele ontwikkeling binnen digitale vormgevings- en maakpraktijken. De tentoonstelling Plus Ultra spreekt de taal van hedendaagse kunst. Traditioneel gezien bevinden de gereedschappen voor het verbeelden van symbolische complexiteit, gelaagdheden en potentiële werelden zich eerder in de toolbox van de beeldend kunstenaar dan in die van de ontwerper. Maar designpraktijken hebben dan weer een geweldige geschiedenis in het produceren van praktische tools, prototypes, plannen en modellen.

Het designveld zit verknoopt in een onduurzaam wereldbeeld. Een verouderd beeld van de wereld dat groei en vooruitgang voorop stelt, en de negatieve gevolgen van extreem kapitalisme en overconsumptie nog teveel blijft vergoelijken. Bruno Latour merkt op dat er nood is aan het in kaart brengen van de controverses en tegengestelde belangen waardoor een object wordt omringd, het designveld moet manieren vinden om complexiteit te ‘tekenen’. Hij gebruikt die term tekenen, ‘drawing’, in de betekenis van ‘bijeentrekken’, samenbrengen. Technologie-, kunst- en design-wetenschappers mogen dan wel benadrukken dat objecten complexe samengestelde assemblages zijn, maar vreemd genoeg is er geen geschiedenis “van de verbeelding van wat een ding is in al haar complexiteit.”6 Voordat we die geschiedenis kunnen gaan schrijven, moeten we eerst ons perspectief verschuiven. Door de context van dynamieken, relaties en afhankelijkheden die rond een object geproduceerd worden centraal te stellen, stel je de relatie met de wereld centraal. Beide projecten doen dat, elk op hun eigen manier. Ze verhouden zich tot een wereld in voortdurende beweging die als enige zekerheid biedt “dat verandering een fundamentele conditie is voor realiteit”.7

De Open Design Course is een tijdelijke niche, een ad-hoc initiatief dat het mogelijk maakt een groep mensen op de voorgrond te stellen waarvoor tot dan toe binnen het KASK geen plaats was. De cursus ontwikkelt een sterktepunt uit een pijnplek die bestaat binnen het hele hoger onderwijs. Willen we ons engageren met mensen die hun land hebben moeten ontvluchten, en hen een toekomst bieden in België, dan moeten we bestaande instituten aanwenden om dit engagement concreet te maken. “De Open Design Course vertrekt vanuit de potentie, het talent en expertise dat aanwezig is in de vluchtelingenpopulatie. Een introductie tot open source technologie en gerelateerde praktijken van co-creatie zijn niet enkel een bijzonder waardevolle update van de eerder verworven competenties van de deelnemers, maar bieden ook een kennismaking met onderliggende waarden ingebed in technologie, cultuur en samenleving (openheid, toegankelijkheid, sharing,…)”.8 De Open Design Course denkt vanuit het perspectief van de complexiteit en koppelt een urgent globaal thema aan een lokaal actieplan. En daarmee verandert ze de blik op de wereld.

Onder het motto Plus Ultra (steeds verder) onderwierp Keizer Karel een groot deel van Europa. In de tentoonstelling hangt een digitale reconstructie van zijn lijk. Ziet dat er echt zo uit ? De afbeelding is zeer bloot en ijl en staat in schril contrast met het schilderij dat Titiaan in 1548 maakte van de machtige keizer: rijdend op zijn grote paard, zowel paard als man zijn stevig gepanserd, en beide zijn opgesierd met rood fluweel en hoofdpluim. Dát is de Karel zoals we hem kennen. De praktijk van het schrijven van geschiedenis is een middel bij uitstek om sommige wereldbeelden te laten domineren over anderen. Geschiedsschrijving schrijft voor hoe wij de wereld kennen. Ze vormt de norm. Wie wordt herinnerd ? Wie herdenkt ? Andújar ondervraagt de feitelijkheid van de wereld door op een ludiek-serieuze manier te prutsen aan verbeelding van macht.

De Open Design Course geeft uitdrukking aan een sociale frictie die bestaat tussen migratie als resultaat van geo-politieke conflicten enerzijds en een systeem dat niet aangepast is op het omgaan met de consequenties daarvan anderzijds. Een vorm van ‘wereld-maken’ (worlding): de wereld heroriënteren door haar anders te verwoorden en daar actie aan te verbinden. De Open Design Course haalt haar kracht uit het vooropstellen van context en complexiteit. Ze schept een precedent dat kan dienen als voorbeeld, als referentie, als prototype en model waarop kan worden verder gewerkt.

Dat paard in het midden van de ruimte hoort een keizer te dragen. Maar dat doet het niet. Terwijl de afbeelding van het lijk van de keizer eenzaam aan de witte muren van de tentoonstellingsruimte hing, werd het paard zelf tijdens een participatieve performance in processie door het centrum van Gent gedragen. Ondersteund door mensen van vlees en bloed. Door de stad Gent en Gentse protagonisten naar voren te schuiven maakt Plus Ultra een punt: wij individuen, collectief verbonden in het hier en het nu, en in een lokale cultuur, kunnen onszelf niet los zien van globale machtsbewegingen. Ergens zijn wij deel van Keizer Karel, ergens heeft het wereldwijd gegroeide kapitalisme in ons voedingsbodem gevonden. Plus Ultra legt fragmenten uit de westerse cultuurgeschiedenis onder de loep om ze dan te laten interdialogeren met de symbolen van macht waaruit ze voortkomen.

Door vragen te stellen openen de projecten nieuwe perspectieven op de relatie tussen verbeelding en werkelijkheid. Wie schrijft welke geschiedenis ? Creëren verbeeldingen nieuwe realiteiten ? Willen we dat kunst en design normen bevestigen of dat ze hen uitdagen ? Bedoelen we met ‘wereld’ de kennis die we hebben over haar verleden en geschiedenis, de voorstelling die we ons van haar maken, of de wereld zoals we die graag in de toekomst werkelijkheid zouden willen zien worden ?

Vrije code, Open regels

Code is een ambigu begrip. Ze kan duiden op computercode, de wet, of op ongeschreven afspraken. Code, in de zin van een systeem van regels, zet informatie om van de éne vorm naar een andere. Het code-systeem ‘taal’ kan bijvoorbeeld gedachtes overbrengen van de éne mens naar de andere door die gedachtes te versleutelen in woorden die beide partijen begrijpen. Openheid en regelgeving vormen bakens van het spanningsveld dat dit hoofdstuk doorkruist. In veel gevallen hebben ze elkaar nodig. Door limieten te stellen, richting te geven, uit- en in te sluiten, creëren regels ruimte en vrijheid.
Voor Documenta 14 omschreef Paul B. Preciado Andújars werk als “het onthullen van dominante besturingssystemen, hun falen bloot leggen, ze hacken, en op een kritische manier gebruiken om daarmee ruimtes te openen voor weerstand tegen de taal waarmee de wereld wordt gemaakt. Democratisering van de democratie is het kraken van de code.”9

Andujars eerdere werk gaat explicieter over technologie. Onder het trademark Technologies To The People werkt de kunstenaar eind jaren negentig aan een serie projecten over toegang tot de informatiemaatschappij. De afkorting TTTP knipoogt naar namen voor technische connectieprotocollen zoals HTTP en TCP/IP: protocollen die bepalen hoe data behandeld moet worden om via het internet van de ene naar de ander computer te kunnen stromen. De ‘To’ in Technologies To The People is interessant. Waar Hyper Text Transfer Protocol (HTTP) betrekking heeft op het protocol van de verpakking van de te verzenden / ontvangen informatie zelf, verwijst de To in TTTP naar een verzender en een ontvanger. De ontvanger kennen we, dat is The People, Maar het protocol veronderstelt dat de technologie afkomstig is van iets of iemand, een autoriteit, een gulle gever ? Mijn F/LOSS filter stelt zich hier de vraag waarom The People niet al technologieën zouden hebben, of waarom ze die niet zelf zou kunnen produceren. Waarom gebruikt hij geen By of Of in plaats van To ? TB/OTP ?

In 2012 schilderde Andújar de slogan “Access to technology is a human right” op een muur van het kunstencentrum STUK in Leuven. Enkele jaren later werd het ‘recht op toegang tot het internet’ opgenomen in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties met de motivatie dat het internet fundamentele mensenrechten faciliteert, zoals de vrijheid van expressie.10 Dit veronderstelt dat het internet aan iedereen vrije ruimte biedt om zich uit te drukken, en dat dit in de toekomst ook zo zal blijven. Maar dat is niet vanzelfsprekend. Het internet is een fysiek netwerk van kabels, antenne’s, computers, servers. Regulerende instanties zoals overheden, ngo’s en lobbies leggen vast wat we kunnen en mogen doen met dat netwerk. Dit geheel van afspraken, protocollen en codes is voortdurend in beweging. En die beweging gaat de laatste tijd niet bepaald richting meer openheid. Privacy en net-neutraliteit liggen onder vuur, data-handel, data-surveillance en censuur zijn dagdagelijkse realiteiten geworden. Enerzijds is het internet een vrijheidsbevorderende technologie, maar anderzijds kan ze ook een tool zijn van controle en repressie.

In de discussie of ‘het internet’ opgenomen moest worden in de mensenrechtenverklaring roerde Vince Cerf zich. Als één van de grondleggers van het internet, argumenteerde hij dat toegang tot één specifieke technologie geen mensenrecht kan zijn. Het eigenlijke recht, volgens hem, is het recht op vrije informatievergaring. Hij stelde voor om toegang tot het internet te formuleren als een burgerrecht, een categorie lager op de rechtenladder. Hij gebruikte een anachronistische analogie: “Ooit was het moeilijk je brood te verdienen als je geen paard had. Maar het belangrijke recht in dat geval was het recht op het verdienen van een inkomen, niet het recht op een paard. Als mij vandaag het recht zou worden toegekend om een paard te houden zou ik niet weten waar ik het zou laten.”11 Maar Cerf biedt geen echte oplossing met zijn suggestie om burgerrecht te overwegen als alternatief. Een probleem van zijn voorstel is dat burgerrechten worden toegekend door een natie aan haar burgers. Hannah Arendt wijst erop dat helaas niet iedereen recht heeft op het hebben van rechten12. Veel mensen leven niet in vrijheid, en vrijheid is het basisrecht voor alle andere rechten. Vluchtelingen ontvluchten hun land vaak omdat dat land hun rechten juist niet erkent. Vluchtelingen en andere stateloze mensen hebben geen burgerrechten. Als Joods-Duitse vluchtelinge voor nazi-Duitsland, was Arendt dan ook een fervent voorvechtster van Universele Mensenrechten die géén onderscheid maken tussen mensen met papieren en mensen zonder papieren. Zou een Open Design Course deelnemer zonder ‘burgerrechten’ nog toegang hebben tot het internet ?

Nadenken over wie toegang heeft is een begin. Maar toegang op zich garandeert nog niet dat je een stem hebt in het schrijven of veranderen. En het recht hebben op toegang tot technologieën (zoals bijvoorbeeld het internet) betekent niet dat we daarmee het recht op informatievergaring veiligstellen. We raken aan een belangrijk punt. Wat houdt dat ‘toegang hebben’ precies in ? Mogen we ons de code toeëigenen, haar veranderen, en in een andere vorm uitvoeren, verspreiden ? Zien we technologie als een onaantastbare symbolische code of eerder als een actief groeiend veld, een veranderlijke ecologie waaraan we allemaal kunnen deelnemen ?

De Open Design Course verhoudt zich op twee niveaus tot code. De cursus werkt met Free/Libre
Open Source Software. Dat is software met een open broncode. De broncode van een software is de set van regels, data en instructies die een software laten werken. Maar de Open Design Course
opent ook de code van de cursus zelf. De afspraken en protocollen die samen het operationele deel
van de cursus uitmaken staan open voor productieve bijdrages en veranderingen.

F/LOSS, oftwel vrije software, probeert een zo radicaal mogelijke deelname te bewerkstelligen. Een hulpmiddel daarbij is dat ze verspreid wordt onder een ‘vrije licentie’. Om uit te leggen hoe dat werkt gebruik ik het voorbeeld van het GNU-Linux computer-besturingssysteem. De Linux code wordt geschreven door een wereldwijd verspreide community van programmeurs. Net als werken van andere schrijvers, valt ook code die geschreven wordt door programmeurs onder de auteursrechtenwetgeving. Die stelt dat als je aan de slag wilt gaan met een werk van een andere auteur, je toestemming moet hebben van die persoon. Voor een gedistribueerd en collaboratief project zoals de Linux code is dat een probleem want de bedoeling is nu juist dat niemand de code bezit, en dat tegelijkertijd iedereen haar kan gebruiken en er aan kan bijdragen. De Free Software Foundation initieerde daarom midden jaren tachtig een vrije licentie die hergebruik toestaat van het werk waarop ze betrekking heeft. Deze General Public License (GPL) specifieert ‘vier vrijheden’ die een software moet leveren om als ‘vrije software’ te kunnen worden aangemerkt. Hier komen ze: de software moet de gebruiker toestaan om: de code te bestuderen, te kopiëren, te veranderen en te distribueren. De GPL vraagt dat je de software onder dezelfde vrije voorwaarden doorgeeft. Dat doe je door de code zelf te verspreiden samen met de licentie. Dat is de regel. De vrijheid die door de GPL of een andere licentie wordt gegenereerd is niet vrijblijvend. Ze is recursief en onherroepelijk.

Zo ontstaat er een groeiend reservoir, een digitale ‘commons’ waar iedereen gebruik van mag maken en waar iedereen aan mag bijdragen.13 Vrijheid als basisrecht. De recursieve vrijheid om te bestuderen, kopiëren, veranderen en publiceren zijn basale bouwstenen in een digitale samenleving. ‘Vrije Software’ handelt vanuit een maatschappijvisie, en gaat daarin een stap verder dan haar ‘Open Source’ partner. Om duidelijk te maken dat de F in F/LOSS duidt op Free als in Freedom en niet op Free in de betekenis van gratis, wordt ze vergezeld door de L van Libre.14

Een karakteristiek van zowel de individuele kunstpraktijk van Andújar als van de meer collaboratief georganiseerde Open Design Course, is dat ze zich uitdrukkelijk tot maatschappelijke bewegingen verhouden. De vrijheid en openheid die zij vinden binnen de regels van de kunst wordt ingezet om de regels te herdenken. Deelnemers aan de Open Design Course zijn acht weken aanwezig in de school, ze werken met KASK docenten en hebben toegang tot de faciliteiten van de school. De intensiteit van de uitwisselingen, de aandacht voor peer-learning, de kennismaking met F/LOSS software, … Deze studenten doorlopen een bijzonder traject dat de meeste reguliere KASK studenten niet kennen. Die speciale ervaring biedt mogelijkheden en openingen die hen verder kunnen helpen in het verloop van hun carrière.
De keizer zo fragiel afbeelden is een sterke ontwerpkeuze die ingaat tegen iconografische conventies en codes. Wie beeldt af, wie ziet wat, en op welke manier ? Soms veronderstellen we bij onszelf een autonoom, onafhankelijk of misschien zelfs een objectief perspectief, maar het hoeft
(hopelijk) geen betoog dat onze perceptie cultureel is geconditioneerd. Frictieve momenten zoals deze helpen ons eraan herinneren dat er altijd een gevaar loert dat de canon in ons wortel schiet.
Plus Ultra vraagt ons ook te denken over het karakter van de code. De ‘code’ waar de tentoonstelling aan refereert is de ongeschreven regel van de maatschappelijke orde. Waar bevinden zich de bestuurslagen in ons politieke, sociale, educatieve Operating System en welk soort toegangsrechten zijn daarin voorgeschreven ? Mogen wij, the people, gebruikers, deelnemers kennis nemen van de code, van de regels en scripts die het systeem besturen ? Kunnen wij de realiteiten die ze in gang zetten ‘cracken’ en veranderen ? En aan welke vrijheden schrijven wij zelf mee ?

Structurele deelname

We landen aan op het derde spanningsveld. Waar meerdere mensen samenwerken moet gedacht worden over hoe dat gebeurt. Een duidelijke structuur kan bevorderlijk zijn voor een efficiënt verlopende samenwerking. Maar als bijvoorbeeld duurzaamheid of gelijkwaardigheid het doel is van de samenwerking, dan kan een strakke, stabiele structuur ook contraproductief zijn. Om op het veld tussen deelname en structuur te kunnen bewegen moeten de twee in relatie tot elkaar gedacht worden.

In de naam ‘Open Design Course for asylum-seekers and refugees’ betekent ‘Open’ meerdere dingen tegelijkertijd. Het eerste ding, ‘toegankelijkheid’, in al haar complexiteit, besprak ik hierboven. Een tweede referentie is de Open Design beweging. Open Design is een niet afgebakende groep van organisaties en individuen die een mentaliteit delen en van daaruit diverse designpraktijken ontwikkelen. Open Design “omvat het ontwikkelen van fysieke producten, machines en systemen door het gebruik van publiek gedeelde informatie, inclusief het maken van zowel vrije- en open source software alsook open source hardware.”15

Een derde complex dat bewust in de naam is ontworpen, is ‘Open Course’. Een centrale spil in het werk van Bram Crevits, de in 2018 overleden initiator van de Open Design Course, was zijn interesse in het re-designen van educatie. Hij startte de Open Design Course vanuit de overtuiging dat een school een open tool is voor een wereld in transitie.16 De Open Design beweging ontwerpt nieuwe onderwijsmodellen en structuren voor kennisproductie en -overdracht. Open Design omarmt “open access, verandering, samen leren, en voortdurende ontwikkeling van kennis en vaardigheden”.17 Vanuit die insteek wordt deelnemers aan de Open Design Cursus gevraagd om actief bij te dragen aan het pedagogisch model van de cursus, middels peer-review feedback sessies en open discussies. Wie heeft ooit gezegd dat het gemakkelijk ging worden ?

Dit peer-based model verschilt sterk van meer piramidale machtsstructuren en representatieve besturingsmodellen. In Plus Ultra draait een video over de Methode-D’Hondt, een methode die wordt gebruikt om in een kiessysteem met evenredige vertegenwoordiging het aantal beschikbare zetels te verdelen in functie van de voor de deelnemende partijen geldig uitgebrachte stemmen.18 Andújar ondervraagt het systeem. Hoe verdeel je stemmen die tussen de stoeltjes vallen ? Representatieve democratische vertegenwoordiging is kwantitatief en is relevant voor het besturen van grote groepen mensen. Peer to peer zoekt onderlinge afstemming op menselijk niveau en is geschikter voor kleinere groepen. Het ‘democratiseren van democratie’ vraagt niet enkel om het openleggen van de code, maar ook om het actief hervormen van de achterliggende machtsstructuren. Transparantie en de code mogen lezen is niet genoeg. Mee kunnen schrijven en veranderen is nodig.

Speciaal aan peer-based structuren of commons-structuren is dat ze bij het nastreven van emancipatoire doeleinden geen tyranieke middelen inzetten.19 Een peer-bestuur heeft bijvoorbeeld geen ‘benevolent dictator’ nodig die genereus in zijn of haar macht laat delen. En gedistribueerde computernetwerken hebben geen centrale autoriteit nodig om te kunnen functioneren. De kracht van beide voorbeelden is juist dat de macht gedeeld wordt binnen de groep of het netwerk. Ik hoor in het voorstel van de Open Design Course een voorstel om juist dat te doen. Geen power ‘To’ de groep, maar kracht putten uit de samenwerkingen en de energieën die in de groep ontstaan. Dat is empowerment van binnen uit.

Ook hoorde ik dat beide projecten ‘structuur’ tot onderwerp van studie maken. Hoe is globale macht gestructureerd ? Hoe geeft een tijdelijke groep onbekenden vorm aan een leersituatie ? Hier wordt aan ‘gesitueerde kennis’ gewerkt. Kennis waarin het onderwerp van studie zelf een medespeler is en niet enkel een grondstof. Het onderwerp is geen neutrale achtergrond waartegen de kennis zich kan af tekenen. Het onderwerp is nooit een slaaf van de autoritaire meester van de objectieve kennisproductie.20

Een laatste onderwerp dat ik wil aankaarten is de genderbalans in de projecten. Belangrijk in relatie tot structuur en deelname, maar het cirkelt ook terug naar ons eerdere spanningsveld rondom verbeelding en representatie. Om maar te zeggen dat dit stuk een verkennende wandeling is die ook anders gestructureerd had kunnen worden. Bij het samenstellen van de deelnemersgroep besteedt Open Design Course expliciet aandacht aan de ratio tussen deelnemende mannen en vrouwen. Ook het docenten- en organisatorisch team is gender-divers. En dat is een belangrijk signaal. Wie luistert, wie vertelt ? Wie stuurt aan, wie beslist ? De werken die in de afsluitende tentoonstelling in KIOSK te zien waren vroegen aandacht voor onder andere gender- en sexuele oriëntatie, racisme, culturele stereotypes. De stickers en T-shirts van Mirra Markhaeva zijn visuele emblemen voor vrouwelijke zelfverdeding, die oproepen tot weerstand tegen dagelijks sexisme. De ‘shocker’ kaarten van Kelechi Amunanta Jomnbosco confronteren de kijker op een lichte manier met xenofobe en homofobe culturele vooroordelen. Hoe waarderen we de sociaal-politieke verbindingen in deze designvoorstellen als de geschiedenis van ‘dingen in al hun complexiteiten’ nog niet geschreven is ?

Plus Ultra toont een heel ander genderbeeld. Alle protagonisten in de tentoonstelling zijn mannen. Door vrouwen weg te laten uit het discours loopt de tentoonstelling het risico een eenzijdig verhaal te vertellen. Het wordt aan de toeschouwer overgelaten dit op te merken en te plaatsen. Is dit bedoelde kritiek op geschiedsschrijving of eerder een geval van designflauwte ?
De manier waarop een instituut zich verbeeldt schrijft machtsverhoudingen. Ze beschrijft die naar buiten toe, maar schrijft ze ook voor naar binnen toe. Het vergelijken van de twee projecten levert een leersituatie op. Wat leren we door de observatie van de genderbalans toe te passen op onze eigen school ? Onze school heeft een overwegend vrouwelijke studentenbasis en een overwegend mannelijke docententeam.21 Welke machtsverhouding staat de school voor ? En hoe zit dat met betrekking tot het besturingssteem van ons instituut ? Alle vrouwen en mannen die zich om de tafel verzamelen in de directie vergaderzaal worden omgeven door wanden vol schilderijen van uitsluitend mannelijke ex-KASK directeurs. Wie beeldt af, wie wordt afgebeeld ? Wie is dat instituut eigenlijk ? Mijn ideale antwoord op die laatste vraag zou zijn: het instituut dat zijn wij. Wij, haar deelnemers, dragen ons deel bij en ontvangen een deel. Wij zijn verantwoordelijk voor wat het instituut uitdraagt, wie ze verwelkomt, hoe ze functioneert. Om daar kritisch in te blijven moeten we onszelf en ons instituut lastige vragen kunnen stellen. De structuur van ons instituut, dat complexe ding, moet niet alleen onderwerp van studie zijn, ze moet ook zelf meestuderen. Zij moet leren zich structureel te ontbinden, re-assembleren, hersitueren. Door ons instituut te her-ontwerpen aan de hand van nieuwe inzichten en andere representaties maken we openingen voor actuele urgenties die spelen in het kunstenveld en in de maatschappij. Het bevordert een zelfkritische distanciëring die helpt voorkomen dat we iconografie en haar instituties als vanzelfsprekend en onaantastbaar ervaren.

Written by Peter Westenberg


Designing openings by Peter Westenberg

“Designing openings” is an article written in response to two projects that took place simultaneously in and around KASK. The “Open Design Course for refugees and asylum seekers” and the exhibition “Plus Ultra” by the artist Daniel Andújar. “Designing Openings” analyzes how they each critically engage with the institutional environment within which they operate in their own way.

In late 2018, two projects took place simultaneously in and around KIOSK, the exhibition space within the Royal Academy of Fine Arts (KASK) in Ghent: the ‘Open Design Course for refugees and asylum seekers’ and the exhibition Plus Ultra by the artist Daniël Andújar. Both were critical of the institutional environment within which they operated.

An institute for art education such as KASK creates space for innovative, ephemeral and experimental work. By guaranteeing its own existence, an institute provides a stable environment in which artistic practices can grow. Practices that are sometimes antiestablishment, practices that turn against the established order, such as the order of the institutions within which they developed. Creative practices have a role to play in bringing us closer to the conditions in which we would like to live and work. One way to do that is by “making spaces for reclamation, appropriation, and confrontation, where tensions and frictions can play out in interesting ways and serve as starting points for new scenarios.” As artists and designers, we must “know what we don’t know, un-learn to learn, and re-learn with others.” 1 Creating new forms of imagination is a disruptive process, and a pedagogical pathway must be open to it. It can do so by designing openings in its organizational model that provide passageways to other worlds, passageways that open new perspectives.

For example, an opening may arise from an unforeseen opportunity that suddenly presents itself, that calls for the right action at the right time. The splendid term “opportunism” indicates embracing, seizing that which is opportune, that which is peculiar and appropriate to a situation. It points to “the meaning of that specific concrete situation, accompanied by the halo of what can become possible.”2 The simultaneity of the Open Design Course and the exhibition Plus Ultra offered a listening opportunity that I seized. Based on the two projects, this piece reflects on how an educational institution can become better at detecting, stretching and designing openings.

Let me first briefly introduce the projects, starting with the exhibition Plus Ultra. Daniel Andújar is installing in KIOSK’s exhibition space several works that deal with the representation of power. They are diverse in character and bring new perspectives to the phenomenon of historiography. A central pivot in the exhibition is assigned to the figure of Charles the Fifth, or Emperor Charles; the Charles who was born in Ghent and became ruler of the Spanish empire in the sixteenth century. On a pedestal in the middle of KIOSK’s space is a statue of his horse. Another central role is played by De Internationale: the socialist fight song par excellence, and its Ghent composer Pierre de Geyter. Andújar advances the city of Ghent as a historical playing field. The exhibition analyzes, reconstructs and deforms with digital, performative and sculptural means.3

The second project is the Open Design Course for Refugees and Asylumseekers. The main part of this project consisted of a practical eight-week course for a group of participants from asylum-seeking backgrounds. “Based on the free exchange of information, networked collaboration, and peer learning models, the course provides an environment in which Open Design as a culturally technological artistic practice is central.”4 The ‘input’ part of the curriculum involved introducing students to multiple open-source softwares and design practices. During the “output” part, participants worked on their own projects. The course concluded with an exhibition at KIOSK. The participants in the course are highly educated, but not all have the necessary papers to study at a college. The course offers them place and curriculum, but not an official degree. Participants come from conflict areas such as Syria, Iraq, Ethiopia and Gaza. Instructors are KASK teachers, outside artists, designers and former students.

I tried to listen to the dialogue between the two projects. What I heard was colored by my personal cultural hearing aid. It was configured by several factors. First, through my interest as a visual artist in public imagined space, in-between language and informal communication. Second, I listened through my work with Constant, an Association for Art and Media active at the intersection of technology and art. From a copyleft, Free/Libre Open Source Software (F/LOSS) and feminist perspective, Constant organizes collective artistic research and experimental learning situations. For and with artists interested in demystifying technology, software, algorithms.5 And a third listening filter was my involvement as a lecturer in the Autonomous Design course at KASK, where students design engaged resonances that resonate across sector boundaries.

For this piece, I take three areas of tension as my starting point. One: The tension between reality and imagination. Two: the field between openness, freedom, code and regulation. Three: the field between structure and participation. The chapters below each focus on one of those fields of tension. The chapters are contact zones in which elements from both projects come together with a number of associations, examples and quotes, each time looking for proposals for possible openings.

Imagining Reality

The two projects each have their own disciplinary positioning. With that, the realities they are part of and the way they deal with imagination differ. The Open Design Course relates to Open Design; a current development within digital design and making practices. The exhibition Plus Ultra speaks the language of contemporary art. Traditionally, the tools for depicting symbolic complexity, layering and potential worlds are in the visual artist’s toolbox rather than the designer’s. Then again, design practices have a tremendous history of producing practical tools, prototypes, plans and models.

The design field is caught up in an unsustainable worldview. An outdated image of the world that puts growth and progress first, and continues to condone too much the negative consequences of extreme capitalism and overconsumption. Bruno Latour notes that there is a need to map the controversies and opposing interests by which an object is surrounded, the design field needs to find ways to “draw” complexity. He uses the term drawing, ‘drawing’, in the sense of ‘pulling together,’ bringing together. Technology, art and design scholars may emphasize that objects are complex composite assemblages, but strangely, there is no history “of imagining what a thing is in all its complexity. “6 Before we can begin to write that history, we must first shift our perspective. By focusing on the context of dynamics, relationships and dependencies produced around an object, you put its relationship to the world at the center. Both projects do that, each in their own way. They relate to a world in constant motion whose only certainty is “that change is a fundamental condition for reality. “7

The Open Design Course is a temporary niche, an ad hoc initiative that allows the foregrounding of a group of people for whom there was previously no place within KASK. The course develops a strength from a pain spot that exists within all of higher education. If we want to engage with people who have had to flee their countries, and offer them a future in Belgium, we need to use existing institutions to make this engagement concrete. “The Open Design Course starts from the potential, talent and expertise present in the refugee population. An introduction to open source technology and related practices of co-creation are not only a particularly valuable update of participants’ previously acquired competencies, but also offer an introduction to underlying values embedded in technology, culture and society (openness, accessibility, sharing,…). “8 The Open Design Course thinks from the perspective of complexity and links an urgent global theme to a local action plan. And in doing so, it changes the way we look at the world.

Under the motto Plus Ultra (ever further), Charles V subdued much of Europe. A digital reconstruction of his corpse hangs in the exhibition. Does it really look like that ? The image is very bare and rarefied and stands in stark contrast to the painting Titian made in 1548 of the mighty emperor: riding his great horse, both horse and man are heavily armored, and both are adorned with red velvet and head plume. That is the Charles as we know him. The practice of history writing is a means par excellence of allowing some worldviews to dominate over others. History writing prescribes how we know the world. It sets the standard. Who is remembered ? Who is remembered ? Andújar questions the factuality of the world by tinkering with imaginations of power in a playfully serious way.

The Open Design Course expresses a social friction that exists between migration as a result of geo-political conflicts on the one hand and a system that is not adapted to dealing with their consequences on the other. A form of ‘world-making’ (worlding): reorienting the world by articulating it differently and linking action to it. The Open Design Course draws its strength from putting context and complexity first. It creates a precedent that can serve as an example, a reference, a prototype and a model on which to build.

That horse in the middle of the room is supposed to carry an emperor. But it doesn’t. While the image of the emperor’s corpse hung lonely on the white walls of the exhibition space, the horse itself was carried in procession through the center of Ghent during a participatory performance. Supported by people of flesh and blood. By putting forward the city of Ghent and Ghent protagonists, Plus Ultra makes a point: we individuals, collectively connected in the here and now, and in a local culture, cannot separate ourselves from global movements of power. Somewhere we are part of Charles V, somewhere global capitalism has found nourishment in us. Plus Ultra puts fragments of Western cultural history under the microscope and then interdialogues them with the symbols of power from which they emerge.

By asking questions, the projects open new perspectives on the relationship between imagination and reality. Who writes what history ? Do imaginations create new realities ? Do we want art and design to confirm norms or challenge them ? By ‘world’ do we mean the knowledge we have about its past and history, the image we make of it, or the world as we would like to see it become reality in the future ?

Free code, Open rules

Code is an ambiguous concept. It can refer to computer code, the law, or unwritten agreements. Code, in the sense of a system of rules, converts information from one form to another. For example, the code system “language” can transfer thoughts from one person to another by encoding those thoughts into words that both parties understand. Openness and regulation are beacons of the tension that crosses this chapter. In many cases, they need each other. By setting limits, giving direction, excluding and containing, rules create space and freedom.
For Documenta 14, Paul B. Preciado described Andújar’s work as “revealing dominant operating systems, exposing their failures, hacking them, and using them in a critical way to thereby open spaces for resistance to the language by which the world is made. Democratizing democracy is cracking the code. “9

Andujar’s earlier work deals more explicitly with technology. Under the trademark Technologies To The People, the artist worked in the late 1990s on a series of projects about access to the information society. The acronym TTTP nods to names for technical connection protocols such as HTTP and TCP/IP: protocols that define how data must be handled in order to flow from one computer to another via the Internet. The “To” in Technologies To The People is interesting. Whereas Hyper Text Transfer Protocol (HTTP) refers to the protocol of packaging the information to be sent/received itself, the To in TTTP refers to a sender and a receiver. The receiver we know, that is The People, But the protocol assumes that the technology comes from something or someone, an authority, a generous giver ? My F/LOSS filter here asks why The People would not already have technologies, or why they could not produce them themselves. Why doesn’t he use By or Or instead of To ? TB/OTP ?

In 2012, Andújar painted the slogan “Access to technology is a human right” on a wall at the STUK arts center in Leuven. A few years later, the “right to access the Internet” was included in the United Nations Universal Declaration of Human Rights with the motivation that the Internet facilitates fundamental human rights, such as freedom of expression.10 This assumes that the Internet provides free space for everyone to express themselves, and will continue to do so in the future. But this is not self-evident. The Internet is a physical network of cables, antennas, computers, servers. Regulatory bodies such as governments, NGOs and lobbies lay down what we can and may do with that network. This set of agreements, protocols and codes is constantly changing. And that movement has not exactly been in the direction of more openness lately. Privacy and net neutrality are under fire, data trading, data surveillance and censorship have become daily realities. On the one hand, the Internet is a freedom-enhancing technology, but on the other, it can also be a tool of control and repression.

In the debate over whether “the Internet” should be included in the human rights declaration, Vince Cerf stirred. As one of the founding fathers of the Internet, he argued that access to one specific technology cannot be a human right. The actual right, according to him, is the right to the free gathering of information. He suggested that access to the Internet should be formulated as a civil right, a category lower on the ladder of rights. He used an anachronistic analogy: “Once upon a time, it was hard to make a living if you didn’t have a horse. But the important right in that case was the right to earn a living, not the right to a horse. If I were granted the right to keep a horse today I would not know where I would leave it. “11 But Cerf offers no real solution with his suggestion that civil rights be considered as an alternative. One problem with his proposal is that civil rights are granted by a nation to its citizens. Hannah Arendt points out that unfortunately not everyone is entitled to have rights12. Many people do not live in freedom, and freedom is the basic right for all other rights. Refugees often flee their countries precisely because that country does not recognize their rights. Refugees and other stateless people have no civil rights. As a Jewish-German refugee from Nazi Germany, Arendt was therefore a staunch advocate of Universal Human Rights that make no distinction between those with papers and those without. Would an Open Design Course participant without “civil rights” still have access to the Internet ?

Thinking about who has access is a start. But access in itself does not guarantee a voice in writing or change. And having the right to access technologies (such as the Internet, for example) does not mean that we thereby secure the right to gather information. We touch on an important point. What exactly does this “having access” mean ? May we appropriate the code, change it, and perform it in another form, distribute it ? Do we see technology as an untouchable symbolic code or rather as an actively growing field, a changing ecology in which we can all participate ?

The Open Design Course relates to code on two levels. The course works with Free/Libre Open Source Software. That is software with open source code. A software’s source code is the set of rules, data and instructions that make a software work. But the Open Design Course also opens up the code of the course itself. The agreements and protocols that make up the operational part of the course are open to productive contributions and changes.

F/LOSS, or free software, seeks the most radical participation possible. One aid to this is that it is distributed under a “free license. To explain how that works, I’ll use the example of the GNU-Linux computer operating system. The Linux code is written by a globally distributed community of programmers. Like works by other writers, code written by programmers is subject to copyright laws. Which states that if you want to work on a work by another author, you must have permission from that person. For a distributed and collaborative project such as the Linux code, this is a problem because the idea is precisely that no one owns the code, and at the same time everyone can use it and contribute to it. The Free Software Foundation therefore initiated in the mid-1980s a free license that allows reuse of the work it covers. This General Public License (GPL) specifies “four freedoms” that a software must provide to qualify as “free software. Here they come: the software must allow the user to: study, copy, modify and distribute the code. The GPL requires that you pass on the software under the same free terms. You do that by distributing the code yourself along with the license. That’s the rule. The freedom generated by the GPL or any other license is not optional. It is recursive and irrevocable.

This creates a growing reservoir, a digital “commons” that everyone may use and contribute to.13 Freedom as a basic right. The recursive freedom to study, copy, change and publish are basic building blocks in a digital society. ‘Free Software’ acts from a vision of society, going a step further than its ‘Open Source’ partner. To make it clear that the F in F/LOSS indicates Free as in Freedom and not Free in the sense of free, it is accompanied by the L of Libre.14

A characteristic of both Andújar’s individual art practice and the more collaboratively organized Open Design Course, is that they explicitly relate to social movements relate. The freedom and openness they find within the rules of art is used to rethink the rules. Participants in the Open Design Course spend eight weeks in the school, working with KASK teachers and having access to the school’s facilities. The intensity of the exchanges, the focus on peer-learning, the introduction to F/LOSS software … These students go through a special journey that most regular KASK students are not familiar with. This special experience provides opportunities and openings that can help them further in the course of their careers.
Depicting the emperor so fragile is a strong design choice that goes against iconographic conventions and codes. Who portrays, who sees what, and in what way? Sometimes we assume in ourselves an autonomous, independent, or perhaps even an objective perspective, but it need be
(hopefully) no argument that our perception is culturally conditioned. Frictional moments like these help remind us that there is always a danger lurking in the canon rooted in us.
Plus Ultra also asks us to think about the character of the code. The “code” to which the exhibition refers is the unwritten rule of social order. Where are the layers of government in our political, social, educational Operating System and what kind of access rights are prescribed in it ? May we, the people, users, participants know about the code, the rules and scripts that govern the system ? Can we “crack” and change the realities they set in motion ? And to which freedoms do we contribute ?

Structural participation

We land on the third area of tension. Where several people work together, thought must be given to how this is done. A clear structure can be conducive to efficient cooperation. But if, for example, sustainability or equality is the goal of cooperation, a rigid, stable structure can also be counterproductive. To move on the field between participation and structure, the two must be thought of in relation to each other.

In the name “Open Design Course for asylum-seekers and refugees,” “Open” means several things at once. The first thing, ‘accessibility,’ in all its complexity, I discussed above. A second reference is the Open Design movement. Open Design is an undefined group of organizations and individuals who share a mindset and develop various design practices from there. Open Design “includes the development of physical products, machines and systems through the use of publicly shared information, including the creation of both free and open source software as well as open source hardware. “15

A third complex deliberately designed into the name is “Open Course. A central pivot in the work of Bram Crevits, the initiator of the Open Design Course who died in 2018, was his interest in re-designing education. He started the Open Design Course based on the belief that a school is an open tool for a world in transition.16 The Open Design movement designs new educational models and structures for knowledge production and transfer. Open Design embraces “open access, change, collaborative learning, and continuous development of knowledge and skills. “17 From that perspective, participants in the Open Design Course are asked to actively contribute to the course’s pedagogical model through peer-review feedback sessions and open discussions. Who ever said it was going to be easy ?

This peer-based model differs greatly from more pyramidal power structures and representative governance models. Plus Ultra runs a video about the D’Hondt Method, a method used to distribute the number of seats available in an electoral system with proportional representation as a function of the votes validly cast for the participating parties.18 Andújar interrogates the system. How do you distribute votes that fall between seats ? Representative democratic representation is quantitative and is relevant to governing large groups of people. Peer to peer seeks human-level alignment and is more appropriate for smaller groups. ‘Democratizing democracy’ requires not only opening up the code, but also actively reforming the power structures behind it. Transparency and being allowed to read the code is not enough. Being able to co-write and change is necessary.

What is special about peer-based or commons structures is that they do not employ tyrannical means in the pursuit of emancipatory ends.19 A peer government, for example, does not need a “benevolent dictator” who generously allows people to share in his or her power. And distributed computer networks do not need a central authority to function. Rather, the strength of both examples is that power is shared within the group or network. I hear in the Open Design Course proposal a proposal to do just that. Not power ‘To’ the group, but draw power from the collaborations and energies that arise in the group. That is empowerment from within.

I also heard that both projects make “structure” the subject of study. How is global power structured ? How does a temporary group of strangers shape a learning situation ? Here ‘situated knowledge’ is being worked on. Knowledge in which the subject of study is itself a co-player and not just a resource. The subject is not a neutral background against which knowledge can be situated. The subject is never a slave to the authoritarian master of objective knowledge production.20

A final topic I would like to address is gender balance in the projects. Important in relation to structure and participation, but it also circles back to our earlier tension around imagination and representation. Just to say that this piece is an exploratory walk that could also have been structured differently. In assembling the participant group, Open Design Course pays explicit attention to the ratio of participating men to women. The faculty and organizational team is also gender-diverse. And that is an important signal. Who listens, who tells ? Who directs, who decides ? The works on display in the closing exhibition at KIOSK called attention to gender and sexual orientation, racism, cultural stereotypes, among others. Mirra Markhaeva’s stickers and T-shirts are visual emblems for female self-defense, calling for resistance to everyday sexism. Kelechi Amunanta Jomnbosco’s “shocker” cards lightly confront the viewer with xenophobic and homophobic cultural prejudices. How do we appreciate the socio-political connections in these design proposals when the history of “things in all their complexities” has not yet been written ?

Plus Ultra shows a very different gender image. All the protagonists in the exhibition are men. By omitting women from the discourse, the exhibition runs the risk of telling a one-sided story. It is left to the viewer to notice and place this. Is this intended critique of historiography or rather a case of design faintness ?

The way an institution imagines writes power relations. It describes them outwardly, but also prescribes them inwardly. Comparing the two projects provides a learning situation. What do we learn by applying the observation of gender balance to our own school ? Our school has a predominantly female student base and a predominantly male teaching team.21 What balance of power does the school stand for ? And what about that in relation to the governing system of our institution ? All the women and men gathered around the table in the board meeting room are surrounded by walls full of paintings of exclusively male ex-KASK directors. Who depicts, who is depicted ? Who is this institution anyway ? My ideal answer to this last question would be: the institute is us. We, its participants, contribute our part and receive a part. We are responsible for what the institute propagates, who it welcomes, how it functions. To remain critical in that, we must be able to ask ourselves and our institute tough questions. The structure of our institute, that complex thing, must not only be the subject of study, it must also study itself. It must learn to structurally decompose, re-assemble, re-situate itself. By redesigning our institution on the basis of new insights and other representations, we create openings for current urgencies in the arts field and in society. It promotes a self-critical emancipation that helps prevent us from taking iconography and its institutions for granted and untouchable.

Written by Peter Westenberg

1 Allessandra Pomarico, Situating Us, in: Slow reader, a resource for design thinking and practice.
(Anna Paula Pais + Carolyn F. Strauss eds) (Amsterdam: Valiz, 2016).
https://files.cargocollective.com/653799/Slow-Reader_Alessandra-Pomarico_Situating-Us.pdf
2 Philippe Pignarre et Isabelle Stengers, La Sorcellerie capitaliste: pratiques de désenvoûtement.
(Paris: éditions La Découverte, 2005) 189.
3 Zaaltekst bij de Plus Ultra tentoonstelling: http://www.kioskgallery.be/media/kios/ENG_exhibition_text_Daniel_G_A.pdf
4 Introductie Open Design Course: http://www.opendesigncourse.be/intro.html
5 Constant website: http://constantvzw.org
6 Bruno Latour, A Cautious Prometheus? A Few Steps Toward a Philosophy of Design.
http://www.bruno-latour.fr/sites/default/files/112-DESIGN-CORNWALL-GB.pdf
7 Lawrence Grossberg, Affects Future – Rediscovering the Virtual in the Actual (Interviewed by Gregory) in: The Affect theory reader (Duke University press, 2010)
8 KuS vzw, Aanvraagdossier ingediend bij Koning Boudewijn Stichting, Digital Belgium Skills Fund, 2017
9 Paul B. Preciado, https://www.documenta14.de/en/artists/986/daniel-garcia-andujar. (2017)
10 Zie de acceptatie tekst: https://www.article19.org/data/files/Internet_Statement_Adopted.pdf
11 Vinton G. Cerf, ‘Internet Access Is Not a Human Right’ (New York Times, 2012-01-04)
http://www.nytimes.com/2012/01/05/opinion/internet-access-is-not-a-human-right.html?_r=0
12 Hannah Arendt, Origins of Totalitarianism (New York: Harcourt, Brace and Co, 1951) 296-297
13 Tekst van de GNU general public license: https://www.gnu.org/licenses/gpl.txt
14 Richard Stallman, de schrijver van de GPL en de oprichter van de Free Software Foundation vat het verschil kort samen: “Open Source is a development methodology; Free Software is a social movement”. Voor overeenkomsten en verschillen tussen ‘Free/Libre’ en ‘Open Source’ zie: https://opensource.com/article/17/11/open-source-or-free-software Richard Stallmans uitleg: https://www.gnu.org/philosophy/open-sourcemisses-the-point.html.en
15 Wikipedia artikel over Open Design. https://en.wikipedia.org/wiki/Open-design_movement (2019-01-09)
16 Website Bram Crevits: http://www.criticalclouds.be/
17 Caroline Hummels, Teaching attitudes, skills, structure and tools. in: Open Design Now (Amsterdam: BIS publishers, 2011)
18 Methode D’Hondt: https://nl.wikipedia.org/wiki/Methode-D%27Hondt
19 Pierre Dardot & Christian Laval. Commun, essai sur la Révolution au XXI siècle. (Paris: Editions la Découverte, 2014) 455.
20 Donna Haraway, Situated Knowledges: The Science Question in Feminism and the Privilege of Partial Perspective. In: Simians, Cyborgs, and Women: The Reinvention of Nature (London/New York: Routledge, 2001) 183–201.
21 Volgens KASK – SER rapport 2018: Studenten: V:70%, M:30%. Docenten: M:63%, V:37%. Genderfluid niet opegenomen. Verhoudingen leidingevend personeel niet opgenomen.